Interview met Cathy van Beek - SeederDeBoer

Interview met Cathy van Beek

Het is 1987 als Cathy van Beek uit haar bed wordt gebeld. Ze is verpleegkundige, en inmiddels opgeklommen tot locatiemanager van het Sophia Kinderziekenhuis in Rotterdam. Er is een tweeling veel te vroeg geboren, klinkt het aan de telefoon. ‘De afspraak was dat premature baby’s die in het Dijkzigt werden geboren, naar onze afdeling neonatologie zouden komen. Maar, zei het nachthoofd, we hadden maar één lege couveuse en de werkdruk was schrikbarend hoog. Het voorstel was om de kinderen uit elkaar te halen, een naar Düsseldorf, de ander naar het Sophia.’

Van Beek heeft net haar MO-A pedagogiek gehaald. Ze leerde er over de hechtingstheorie van de Amerikaanse psycholoog John Bowlby die stelt dat de emotionele en sociale ontwikkeling van een kind sterk wordt beïnvloed door de vroege hechting met de moeder. En dat het dus van belang is dat de moeder zich zo snel mogelijk emotioneel kan hechten aan een baby. ‘Ik dacht: ik kan het de kinderen en ouders niet aandoen om ze uit elkaar te halen. Dat is schadelijk. Dus besloot ik beide baby’s over te plaatsen naar Düsseldorf.’ De volgende ochtend moest ze op het matje komen bij de hoogste baas. Hij had klachten over haar gekregen van de hoogleraar neonatologie. ‘Ik had één kind moeten opnemen, liefst twee, want ik had heus nog wel ergens een couveuse in de opslag staan. Ik had het zweet in mijn handen staan. Maar zei: “Mijn uitgangspunt is belang van ouders en kinderen. Dit was het beste voor hen. En ook al is er nog een couveuse, het team moet het ook aankunnen.” Ik wist dat er verpleegkundigen overspannen waren. In coronatijd is dat vaak benoemd: we hebben wel bedden, maar geen personeel. Destijds gold: als er een bed stond, dan moest er een patiënt in. Maar ik zag dat echt anders.’

Het voorval tekent de opgewekte tegendraadsheid van zorgbestuurder Van Beek (67). In het gesprek aan haar keukentafel toont ze zich gepassioneerd. Nieuwsgierig. Verontwaardigd. Onvermoeibaar. En overtuigd. Zelf wijt ze dat aan haar opvoeding. Ze groeide op als ‘zwartekousenmeisje’ in een gezin met zestien kinderen in Rotterdam Kralingen. Het Woord van God was heilig. Ze moest een rok aan. Haar haar in vlechten. Er was geen radio. Pas op haar 25ste ontdekte ze de Beatles. Maar ruimte voor gesprek was er wel. ‘Aan tafel hadden wij scherpe discussies. Vriendjes en vriendinnetjes die meeaten dachten dat we ruzie maakten. Ik mocht ook tegen mijn ouders ingaan. Het werd aangemoedigd om elkaar te bevragen. Mijn vader was belezen, kende de Institutie van Calvijn uit zijn hoofd, had alles van Augustinus gelezen. Hij was ook niet bang om tegen een dominee in te gaan.’

‘Misschien is dat het eigenzinnige wat ik in me heb. Mijn man is katholiek opgevoed, wat de Paus zei was waar. Bij ons gold de Bijbel. Het Woord van God. Dat is toch anders dan dat je zomaar een mens gelooft. Ik heb geleerd mezelf altijd te verdiepen en na te denken. Hoe zit het volgens mij? Wat vind ik belangrijk? En vervolgens kom je op voor wat je vindt. Speak up. Kunstenaar Ai Weiwei zei het laatst mooi in een interview. Als je je niet uitspreekt, dan heeft je leven geen betekenis.

“De meest duurzame zorg is zorg die niet gegeven hoeft te worden”
Cathy van Beek
Klimaataanjager Gezondheidszorg Rotterdam

Ze roert zich nog steeds graag. Zoals in de zomer van 2022 toen bleek dat er in het uitgelekte Integraal Zorgakkoord met geen woord over duurzaamheid werd gerept. ‘Onvoorstelbaar gewoon.’ Ze stuurde een ingezonden brief naar Skippr en Het Financieele Dagblad en waarin ze haar verbijstering uitte en toelichtte. ‘Toen ik bestuurder was, had ik altijd te maken met mensen van de afdeling communicatie, die zeiden: zou je dit wel zeggen? Is dat wel handig voor ons? Ik heb er tegenaan gehikt om te gaan werken als zzp’er, want ik hou van mensen om me heen. Maar dat ik gewoon mijn eigen standpunt kan innemen, zonder dat alles wordt platgeslagen, vind ik een bevrijding.’

Het voorval met de tweeling is ook tekenend voor Van Beeks holistische visie op de zorg. Het maakt haar niet uit welk label je erop plakt. Zorg op maat. Passende zorg. Zinnige zorg. Duurzame zorg. ‘Eén pot nat,’ noemt ze het.

‘Het gaat mij erom dat je de patiënt ziet. En dan bedoel ik niet dat je de patiënt centraal zet, wat altijd wordt gezegd. Want dan sta je met z’n allen in een kringetje om die patiënt heen, en dan? Nee, de patiënt moet gelijkwaardig zijn, een partner. En er moet oog zijn voor de hele mens. Voor het lichamelijke, voor het psychische welzijn en voor de sociale context en leefomgeving. Je kunt dus niet in beton gieten wat goede zorg is, dat hangt van zoveel factoren af. Dat is waar ik mijn hele leven mijn beslissingen op heb gebaseerd. Moet je nagaan hoeveel leed het had veroorzaakt als één kind in het Sophia had gelegen en het andere kind naar Düsseldorf was verplaatst. De moeder bij het ene kind, de vader bij het andere. Terwijl die mensen elkaar nodig hadden. En beide kinderen vooral de moeder.’

Ter illustratie van haar kijk geeft ze een voorbeeld uit haar tijd als bestuurder in het Radboudumc. Het vervangen van een lekkende hartklep is steeds eenvoudiger, omdat het via de lies kan. Dus werden steeds oudere patiënten geopereerd. Toch had een flink percentage van de patiënten achteraf spijt van de ingreep. Vanwege de onvoorziene complicaties. ‘Er bleek helemaal niet expliciet in kaart te worden gebracht of een patiënt een verhoogd risico op een complicatie had en wat dat kon betekenen voor de patiënt. Ze werden doorverwezen, dus gingen ze op de lijst. Er werd ook niet nagegaan of patiënten een goede afweging tussen de voor- en nadelen hadden kunnen maken. Toen hebben we een uur samenbeslistijd geïntroduceerd. De geriater, cardioloog en de patiënt en zijn naasten samen aan tafel. Digitaal kan ook. Inmiddels kiest zo’n 20 procent ervoor om niet geopereerd te worden. Zij accepteren dat ze iets minder fit zijn. Dat vind ik zo ontzettend goed. De meest duurzame zorg is de zorg die op goede gronden en goed doorgesproken met de patiënt en diens naasten níet gegeven hoeft te worden.’

Jarenlang prijkte Van Beek in de top tien van machtigste vrouwen in de gezondheidszorg van het feministische maandblad Opzij. Ze was onder meer vicevoorzitter van de Nederlandse Zorgautoriteit, lid van de Raad van Bestuur van het Radboudumc en kwartiermaker duurzame zorg voor het ministerie van Volksgezondheid. Tegenwoordig werkt ze als zelfstandig adviseur aan het verduurzamen van de zorg.

Grappig genoeg was het Agnes Jongerius, als FNV-voorvrouw in 2009 de nummer één van diezelfde Opzij-lijst, die Cathy van Beek het zetje gaf om in het Radboudumc te pleiten voor een duurzame koers. Ze was net aangetreden en fietste van haar huis in Nijmegen naar de nabijgelegen heide voor een strategiesessie met de Raad van Bestuur. ‘Ik dacht aan de verspilling die ik had gezien tijdens mijn introductie in het Radboud. Niet te filmen. Al dat plastic. Ik dacht aan de Sint Maartenskliniek waar we voedselverspilling waren tegengegaan door ‘s morgens met een ontbijtkar langs te gaan. Alles vers. In plaats van dat je een dag tevoren een lijst moet invullen. En ik dacht aan Agnes, die had gezegd: als je iets wil, moet je je vinger opsteken. Ik moest het onderwerp aankaarten, vond ik.’

Ze keken haar met koeienogen aan. ‘Ze dachten aan het milieu. Groen Links. Geitenwollensokken. “Wat heeft dat met strategie te maken,” vroegen ze. Ik zei: “Alles. Het is het hart van de strategie.” Toen heb ik toegelicht dat een visie die alleen kijkt naar waarden als kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid, en niet naar duurzaamheid, onvoldoende oog heeft voor de omgeving. De groene omgeving. De gebouwde omgeving. Het team als omgeving. Die moet je allemaal zo inrichten dat je verspilling tegengaat. Van geld, van milieu, van gezondheid. Dus heeft het te maken met álle besluiten die je neemt als bestuur. Hoe je producten inkoopt, je afval verwerkt, je gebouw bouwt, je personeel managet, en hoe je de patiënt benadert. Dat je geen onnodige zorg biedt of over de patiënt heen beslist. Dat kan niet zonder een visie op duurzame zorg.’

Later kreeg ze talloze onderzoeken onder ogen, die deze visie staafden. Waaruit bijvoorbeeld bleek dat verpleegkundigen die in de pauze naar buiten gaan, in het groen, een significant lagere kans hebben op een burn-out. ‘Een kind kan nu de was doen. Maar toen moest ik ze nog overtuigen.’

Twee weken na de heisessie kwam de bestuursvoorzitter van het Radboudumc, premier Jan-Peter Balkenende tegen, die vertelde dat MVO Nederland bezig was met duurzame expedities. Hun experts zouden helpen beleid te formuleren en groene stappen te zetten. Ze zochten nog een academisch ziekenhuis dat wilde meedoen. ‘Onze bestuursvoorzitter zei “ja”. Ongelooflijk. Daarna kwam natuurlijk de vraag die als een hete aardappel rondging: bij wie komt duurzame zorg in portefeuille? Niemand had tijd of affiniteit. Uiteindelijk heb ik gezegd: “Oké, ik doe het. Maar ik moet me overal mee kunnen bemoeien. Want dit gaat over alles.”’

Het begon eenvoudig, met het scheiden van het afval. Daarna werd geprobeerd het personeel aan het fietsen te krijgen. De bestuurders gaven het goede voorbeeld. Zelf liep Cathy door het bos van huis naar het ziekenhuis. ‘Practice what you preach.’ Inmiddels, twaalf jaar verder, staat er een gloednieuw gebouw. ‘Overal is over nagedacht. Duurzame sloop. Duurzame bouwmaterialen. Kleuren, vormen, looplijnen, kunst, veel groen eromheen. En ook: gezond eten. Er is ontzettend veel veranderd in het aanbod van het eten, niet alleen wat er wordt gegeten, maar ook hoe, in kleine hapjes.’ Recent onderzoek heeft aangetoond dat patiënten die op deze manier voedsel krijgen, gemiddeld een halve dag eerder ontslagen kunnen worden. ‘Dat klinkt kort, maar moet je al die halve dagen eens optellen.’

Dit alles was niet zo snel zover gekomen als u niet uw vinger had opgestoken.

‘Klopt. Dus Agnes Jongerius heeft gelijk.’

Ze was de zesde in het gezin, de ‘tweede derde’ noemt ze het. ‘Systemisch heb je clusters van drie. De oudste is vaak de leidinggevende, de middelste de bemiddelaar. En nummer drie glipt door de mazen van het net.’ Die vrijheid zocht ze op. ‘Ik had een krantenwijk, want ik moest bijverdienen. Dan ging ik onderweg paarden droog rijden. Haren los. Bovenste knoopje open. Mijn rok zo lekker kort opgerold. Dat vertelde ik dan tegen mijn moeder. Ik was liever eerlijk. Ook om mezelf zielenrust te geven. Dan lachte ze: “Wat ben je toch een ondeugd.”’

Haar vader, leraar technisch tekenen, liet haar voor het eerst nadenken over duurzaamheid. Hij was voorzitter van een streng protestant christelijke studievereniging en nodigde in 1974 een spreker uit van de Club van Rome. Cathy was 18 en moest een verslag maken van de lezing. ‘Zijn verhaal kwam enorm binnen. Ik dacht: dit is het einde van de wereld, het einde der tijden. En we zijn zelf schuld. Daar was ook een ingenieur van de Technische Universiteit Delft aanwezig. Hij zei: “Cathy, de technologie heeft ons altijd geholpen.” Vanaf dat moment kreeg ik weer lucht. Oké, er is hoop. Maar we moeten er wel zelf wat aan doen.’

De breuk met het geloof kwam op haar 25ste, toen ze in Nijmegen de opleiding tot docent verpleegkunde ging doen. Al in de eerste week vielen tijdens het college wijsgerige antropologie de schellen van haar ogen. ‘Het ging over existentiële fenomenologie. Over eigen verantwoordelijkheid. Ik was me altijd bewust geweest van mijn eigen wil, maar verantwoordelijk was ik niet, dat was God. Hij had mij vast niet uitverkoren, dus kon ik er verder geen bal aan doen. Zo voelde ik dat. Maar nu ging het dus over zelf de touwtjes in handen nemen. Over verantwoording aan jezelf afleggen. Het had ook iets zachts naar de ander. Niet oordelen. Verwondering. Talige essays van Merleau-Ponty over intersubjectiviteit in plaats van dé Waarheid. Ik vond het zo mooi.’

Rond diezelfde tijd werd er een neefje gedoopt. De dominee preekte vanaf de kansel dat kleine kinderen niet zo onschuldig zijn als ze eruitzien: “Kleine ratjes zijn ook ratten.” ‘Ik vond het afschuwelijk.’ Met een vriendin besprak ze haar nieuwe inzichten. ‘Zij was gelovig, maar heel mild. Ze stelde dat God liefde is en de heilige geest in de mens was neergedaald. Zo had ik het nog nooit bekeken. Ik kende alleen een oordelend God.’

Het voelde als een openbaring. ‘Ik heb tegen mijn moeder gezegd: “Jij hebt woorden van God gekregen. Nou, ik heb ze van een docent gekregen. Gevonden in het existentialisme.” Ik was echt overtuigd. Maar toen moest ik het nog aan mijn vader vertellen. Daar heb ik nachten niet van geslapen. Ik was zo close met hem en bang dat hij mij zou verstoten. Dat heeft hij niet gedaan. Hij huilde. Maar hij heeft nooit meer gezegd dat hij trots op me was, terwijl hij dat heel vaak zei. Tot ik bij de Nederlandse Zorgautoriteit ging werken, toen liet hij het zich weer ontvallen. Want dat was de overheid waar hij veel ontzag voor had.’

Heeft u later last gehad van uw godvrezende jeugd?

‘Dat van die ratjes, dat zit in mij. Je stelt als kind niks voor, voor God. Als je iets goed doet, dan is het genade Gods. Doe je iets fout, dan heb jij het gedaan en voeg je de schuld toe aan de erfschuld die je bij je geboorte meekrijgt. Die vrees is ingeëtst. En toch heb ik een fijne jeugd gehad. Dus woede, om wat me mogelijk is aangedaan, ik kan het mezelf wel aanpraten, maar ik voel het niet. Anderen in het gezin hebben zich wel echt moeten losscheuren. Ik probeer mijn neefjes en nichtjes wel te laten zien, dat je heel gelukkig kan worden buiten de kerk. Ik ben nu D66. Ruimdenkend en voor zelfbeschikking.’

‘Ik denk wel dat deze opvoeding mijn zelfbeeld negatief gekleurd heeft. Het kan altijd beter, iets is eigenlijk nooit goed genoeg. Maar er zijn daarna genoeg mensen geweest die me bevestigden in mijn kunnen en talenten. Ria Bremer bijvoorbeeld heeft ooit gezegd dat ze me een creatieve denker vond. Toen begreep ik opeens waarom ik zoveel meer hou van dingen aanjagen dan van op de winkel passen. Waarom ik altijd maar blijf studeren. Eigenlijk denk ik dat ik vooral mijn voordeel heb gedaan met hoe ik ben gevormd. Ik ben nooit een leider geworden die zich beroept op autoriteit. Ik zeg niet dat ik geen ego heb hoor, maar niet zo'n groot ontspoord ego dat ik denk dat alles om mij draait.’

U bent een rolmodel. Ziet u uzelf als feminist?

‘Nadat ik van God los was, zo noemen wij dat, las ik alles wat los en vast zat. Filosofen. Sartre, Simone de Bouvoir, die ik fascinerend vond. Maar Anja Meulebelt was toen voor mij een brug te ver. Alsof alle mannen verschrikkelijk waren en je maar beter lesbisch kon worden. Ik vond dat afschuwelijk. Ook het feminisme moest ik aanvankelijk niets van hebben. Dat ze daar stonden met een blote buik. Baas in eigen buik. Ik was geschokt. Nu ben ik natuurlijk heel blij dat ze dat gedaan hebben. Maar ik zou zelf nooit op die manier voor de troepen gaan staan. Ik ben erg voor de vrouwenzaak en een voortrekker, maar niet op die manier activistisch. Meer een latere golf feminist. Ongelijke beloning tussen mannen en vrouwen, daar maak ik me heel boos over. Zo onrechtvaardig. Maar ik zie ook de andere kant van de emancipatie. Dat vrouwen maar twee of drie dagen willen werken, terwijl wij, de maatschappij, hun opleiding hebben bekostigd en ze hard nodig hebben. Dat vind ik lastig en ik heb ook weleens een medisch specialist gezegd dat twee dagen werken echt niet kon.’

Als kwartiermaker duurzaamheid voor het ministerie heeft Van Beek zich vanaf 2018 hard gemaakt voor de Green Deal Zorg 2.0, waarin de ziekenhuizen, universitaire centra, psychiatrie, gehandicaptenzorg en ouderenzorg zich committeren aan onder meer afvalreductie, circulariteit, gezonde voeding en het verlagen van de uitstoot van CO2. ‘De eerste Green Deal was helemaal op vrijwillige basis. Er moest een Green Deal 2.0 komen. Ik heb toen benadrukt dat die breed gedragen moest zijn en met impact en een belofte. Dus als je die onderschreef, dan had je je ergens aan gecommitteerd. In de coronatijd ontstond er opeens een golf van groene zorgprofessionals, die zagen dat al die beschermingsmiddelen zorgden voor een enorme berg afval. Dat bracht bewustwording. Fantastisch. Toen is er doorgepakt en nu ligt de Green Deal Duurzame Zorg 3.0 er, die verplichtender is.’

Inmiddels is ze onder andere aan de slag als Klimaataanjager Zorg in opdracht van de gemeente Rotterdam. Ze glundert als ze erover vertelt. Het is een aanjaagklus pur sang. Gemeente en zorginstellingen om tafel. Een brede blik. ‘We hebben nu één mobiliteitsconvenant gesloten. De ziekenhuizen gaan samen aangeven wat er nodig is qua vervoer. Waar moet een extra metrohalte komen? Hoe staat het met het openbaar vervoer na een late dienst? De wethouder heeft toegezegd dat ze serieus gaat bekijken of verpleegkundigen en verzorgenden eerder in aanmerking kunnen komen voor een woning. Hoe dit duurzaam is? Het zorgt voor voldoende personeel in het ziekenhuis. Voor gezonder personeel. En voor minder CO2 in de stad. Als je in Rotterdam geboren wordt, in een wijk als Overschie, tussen twee snelwegen in, dan word je bijna al met astma geboren. In dergelijke wijken wonen kost je jaren van je leven. Hoe minder auto's er over die snelwegen gaan, hoe beter. Dat is mijn ambitie voor de stad: gezondheidswinst door de CO2 te verminderen.’

Ook haar denken over wat duurzaam is binnen de muren van de spreekkamer staat niet stil. Uiteindelijk, zegt ze, moet met patiënten worden besproken dat de consumptie van zorg niet vrijblijvend is. ‘We hebben gewoon onvoldoende middelen en mensen en de zorg veroorzaakt een CO2- footprint van 7 procent. Dan denk ik: geeft de patiënt meer verantwoordelijkheid. Meer stem. We weten van shared decision making dat de patiënt echt niet altijd kiest waar de dokter zelf voor zou kiezen. Dus benoem bij een chemokuur die iemands leven met drie maanden kan verlengen ook de keerzijden: dat je fors kan inboeten op kwaliteit van leven en het beslag legt op schaarse zorg. Voor mij persoonlijk zou de milieubelasting van de zorg mee mogen wegen. Ik denk niet dat veel dokters dit gesprek al voeren, maar ik denk wel dat dat gaat komen. Als je dit soort afwegingen niet eerlijk benoemt, gaat het sluipenderwijs een rol spelen. Dan ga je keuzes gewoon niet meer aanbieden. Dan neem je de patiënt niet meer serieus. Dat vind ik de dood in de pot.’



- Brenda van Osch